Gisterenavond keek ik, als altijd (meestal), naar Zomergasten. Het mooie, analytische en openhartige gesprek met viroloog en epidemioloog Jaap Goudsmit. Vanmorgen las ik een paar recensies, dat hoort bij het ritueel.
Het blijft altijd boeiend om te zien wat recensenten – de professionele en de 17 miljoen andere deskundigen die het land rijk is – uit zo’n lang interview halen. Drie uur kijken is een hele tijd. Drie uur kijken en geconcentreerd luisteren zonder daar onderweg al vinkjes te plaatsen is nóg intensiever. Want wie niet oplet markeert en passant al accenten en drapeert de rest van het verhaal eromheen. Door eruit te plukken – eventueel te pincetten – wat daarbij past en te snoeien wat het beeld in de weg staat.
De professionele recensenten hebben professionele oren. Of je het eens bent met hun neerslag of niet, ze kennen in ieder geval het kunstje. Hoe anders is dat met die 17 miljoen recensenten die zich voortdurend expert achten in alles wat op hun pad komt, voetbal, zangkwaliteiten, de coronacrisis en de aanpak daarvan, en deze weken dan ook Zomergasten. Hun kranten zijn de sociale media. Met een schuin oog las ik gisteren met stijgende verbazing op Twitter mee wat deze kenners vonden. Die vonden, grosso modo, vooral heel veel van de gesprekskunsten van presentatrice Janine Abbring. Ze kon niet luisteren, ze brak maar af, ze ging maar door. En dat al vanaf ergens minuut vijf of tien van het programma.
Daar dacht ik over na. Ik mag relatief vaak gesprekken voeren. Het blijft een kunst om daar niet tussen te komen met een oordeel, uitgesproken of gedacht. Zo probeer ik ook naar een programma als Zomergasten te kijken. Ik wil zien wat er achter de vragen ontstaat, wat onder de vorm gebeurt. Zonder na vijf minuten te denken dat ik het in kaart heb. Eerst het geheel, dan de onderdelen.
Horen doe je met je oren. Bijvoorbeeld bij de hoorspecialist: bliep, bliep, bliep, elke zo veel seconden.
Luisteren doe je met alles. Pas dán kun je weten: wat heb ik eigenlijk gehoord?