Vademecum. Het woord komt uit het Latijn en is samengesteld uit twee delen. ‘Vade’ komt van het werkwoord ‘vadere’, gaan. – Wie heeft niet een keer ‘Quo vadis?’ horen vallen, waar ga je heen? – ‘Vade’ is de gebiedende wijs enkelvoud, en ‘mecum’ betekent met mij. Ga met mij mee, dus.
Wat gaat er dan mee? Het Etymologisch Woordenboek van Van Dale zegt dat het woord vademecum al in de vijftiende eeuw in het Frans voorkwam. Toen ging het om ‘een voorwerp’ dat iemand bij zich droeg om het bij de hand te hebben. Klinkt wild, geen idee of het dat ook was, maar vandaag de dag is het in ieder geval iets heel overzichtelijks, namelijk een boekje. Een naslagwerk. Maar dan wel een van het handzame soort; een halve encyclopedie gaat ongetwijfeld ook best vrijwillig met je mee, maar neemt dan wel meteen je hele blikveld in beslag. Vaak is een vademecum een specialistisch boekje uit de zorg- of de universitaire hoek. Maar een thuiskokkerellende of een professionele pizzabakker wil natuurlijk net zo goed weleens na kunnen slaan, dus ook die heeft een vademecum. Ik hoop trouwens dat daarin iets staat over de gedachte achter die eeuwige tomatensaus die als een tapijtje onder elk pizzabeleg ligt. De allerlekkerste pizza is namelijk gewoon wit.
Voor mijn neus ligt een vademecum van een paar jaar geleden. Vraag aan mij: schrijf voor het aanstaande exemplaar een paar teksten, waaronder het voorwoord. Dat vind ik altijd een eervolle taak, want in dat voorwoord staat, ingekookt en gezeefd, het waarom van alles wat daarna komt. Dat betekent dat alle woorden een heel hoog soortelijk gewicht hebben, veel hoger dan dat van hun collega’s uit het langetekstensegment. Dus moeten ze door een strenge ballotage. Al helemaal als ze een tijdje mee moeten gaan.
O ja, meegaan, daar hadden we het over. Vademecum. Natuurlijk ga ik mee. Tenminste, zolang niemand een aanvechting krijgt om in me te gaan bladeren.
(Ik zie dat er ook een tandenwitter bestaat die Vademecum heet. Nou dat weer.)