Van de week weer eens schorseneren gegeten. Sinds mensenheugenis gelden daar zware waarschuwingen voor. Niet zozeer voor het eten van die dingen, als wel voor dat wat daaraan voorafgaat. Want het schoonmaken zou een drama zijn. Ik zie ineens een heel oud plaatje van mijn moeder voor me. Ze was niet bepaald een keukenprinses, maar ze heeft wel een paar jaar achter elkaar op Oudejaarsdag (lekkere!) oliebollen gebakken. In een soort chirurgenoutfit stond ze dan in een volledig afgeplakte keuken, die voor ons tot oorlogsgebied was verklaard. Via het (eveneens afgeplakte) doorgeefluik hielden we contact met het front.
Goed, de schorseneren. Ik deed keukenhandschoenen aan, waste en schrapte onder de stromende kraan en binnen tien minuten was het zaakje gepiept en kwam ik schoon en ongeschonden uit de strijd. Het was eigenlijk een fluitje van een cent. In het bijgeleverde minifoldertje stond dat ik aan het eind naargelang ook een beetje citroensap en wat bloem kon toevoegen aan het kookwater. Dat was al reden genoeg om het niet te doen, want wat is dat nu voor Nederlands? Naargelang is een voegwoord en dan zeg je bijvoorbeeld: Naargelang ze vaker schorseneren schoonmaakte, werd ze er een expert in. (Ik houd jullie op de hoogte.) Het kan ook in een andere constructie in twee woorden geschreven worden, maar daar zijn de taalgeleerden het onderling niet over eens.
Evenzogoed misschien toch eens proberen, citroen.